- Verschenen in: De Zeeuwse streekdrachten 1800-2000
- Redactie: Jeanine Dekker (eindred.) en anderen
- Uitgever: Stichting De Zeeuwse Streekdrachten / Waanders Uitgevers
- Zwolle 2005
Streekdrachten zijn een uitdrukking van regionale of lokale gebondenheid en geënt op traditie. Het is een misvatting om te denken dat ze nooit veranderden. Elke generatie veranderde iets aan de kleding. Dat gebeurde onder invloed van de economische conjunctuur, infrastructuur, sociale verhoudingen, religie en esthetische moraal. Hoe ontwikkelden de Zeeuwse streekdrachten zich vanaf 1800? Hoe veranderde de betekenis die binnen de leefgemeenschap aan kleding en kleedgedrag werd gehecht? Welke economische, sociale en culturele aspecten speelden daarbij een rol?
Zuid-Bevelandse boer. Zeeuws Archief, coll. KZGW, ZI-III-0942.
Stadse oorsprong
Rond 1800 stond de kleding van de Zeeuwse plattelandsbevolking nog dicht bij de kleding die mensen in de steden droegen. Stoffen, kleuren, type en snit van de kledingstukken, sieraden en accessoires weken nog nauwelijks af. Verschillende ontwikkelingen in de samenleving drukten vervolgens hun stempel op de streekdracht. Regio’s kregen verschillende kledingstijlen, ‘streek’drachten, omdat in een verschillend tempo andere elementen uit de burgermode werden overgenomen. In het algemeen kan worden gezegd dat gebieden met een bovenlaag van zeer rijke boeren nauwer aansloten bij de burgermode dan gebieden waar een dergelijke laag van ‘trendsetters’ ontbrak. Zo bleven vrouwen op Walcheren en rond Axel de ouderwetse hulmuts dragen, terwijl vrouwen elders begin negentiende eeuw de modieuze kornetmuts of dormeuse gingen dragen.
Vernieuwing
De streekdrachten bleven zich vernieuwen. Ook in tijden van armoede, zoals tijdens de landbouwcrisis in het laatste kwart van de negentiende eeuw. De sociale tegenstellingen in de dorpen verscherpten zich in die jaren. Kleding werd benut om dat onderscheid duidelijk te maken. Gedragspatroon en kleedgedrag waren in de dorpen onderworpen aan strenge normen van esthetiek en etiquette. De burgermode bereikte de dorpsbewoners nog wel, maar raakte hen niet meer zo intensief aan. In de plaats van de normatieve esthetiek uit de (inter)nationale burgermode kwam een collectief waardenpatroon van de eigen gemeenschap.
Toen de plattelandskleding aan het eind van de negentiende eeuw steeds sterker ging afwijken van de burgermode in de stad, raakte zij in de ogen van buitenstaanders steeds excentrieker. Streekdrachten verwezen voor hen naar de onbedorvenheid van een traditionele samenleving, die nog niet was aangeraakt door de oprukkende modernisering. De cultus van de blozende Zeeuwse boerin was geboren. Streekdrachten verwezen steeds vaker naar de Zeeuwse of Nederlandse identiteit.
Verdwijnen
Aan het eind van de negentiende eeuw waren in alle Zeeuwse streekdrachten varianten aan het verdwijnen. Het eerst gebeurde dat midden negentiende eeuw met de Hulster mannen- en kinderdracht. Later zouden de vrouwendrachten volgen. De overgang naar burgerkleding was overal een geleidelijk proces. Overal bestonden ook varianten waarin streekdracht en burgermode nog enige tijd werden gecombineerd. Sociale veranderingen op het platteland, een toenemende gerichtheid op de nabijgelegen steden en de beschikbaarheid van een goedkoop alternatief in de vorm van confectiekleding gaven richting en snelheid aan dit proces. Uiteindelijk zouden de Axelse, Zuid-Bevelandse en Walcherse drachten het langst bestaan. Hier bleef kleedgedrag tot ver in de twintigste eeuw een belangrijke functie vervullen in het sociale leven binnen de dorpsgemeenschappen.