Over heren van stand en culturele erfgenamen

wetenschapsbeoefening in het Zeeuws Genootschap bezien in het licht van de tijd

  • Verschenen in: Zeeland 10/0
    pagina: 2-9
  • Uitgever: Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
  • Middelburg 2001

Het Zeeuws Genootschap mag zich rekenen tot de oudste wetenschappelijke genootschappen in Nederland. De twaalf rijke heren die het in genootschap in 1769 in Vlissingen oprichtten, stelden zich ten doel “deugd en waerheijt” te bevorderen. Verspreiding van kennis en maatschappelijke deugden moest een halt toeroepen aan de economische en sociale achteruitgang van de achttiende-eeuwse samenleving. Hoe heeft het Zeeuws Genootschap zich na die tijd ontwikkeld? Welke aandachtsgebieden waren er? Hoe zijn de zwaartepunten daarin verschoven?

Regenteske wetenschap

Wetenschap werd in de achttiende-eeuwse samenleving niet alleen tot het terrein van universiteiten gerekend, maar ook tot dat van geleerde academies en genootschappen. Beoefening van wetenschap was in de verlichte idealen van de Vlissingse heren de manier om maatschappelijk nut en vooruitgang te bevorderen. De Zeeuwen mikten zelfs op een prominente rol als wetenschapscentrum in de Republiek, maar die belofte zouden ze niet waarmaken. Het Genootschap was in zijn beginjaren een regentesk gezelschap met provinciale uitstraling. De stedelijke regenten die er deel van uitmaakten, lokten vooral wetenschappelijke verhandelingen uit over problemen waarmee zij ambtshalve in de praktijk kampten.

Provinciale instelling

Begin negentiende eeuw kwam het Genootschap als gevolg van de economische neergang in de problemen. Alleen de verzamelingen, bijvoorbeeld die van naturalia, kunst- en kunstnijverheidsvoorwerpen, boeken, munten en penningen, die de ‘directeuren’ van het Genootschap aanlegden, namen gestaag in omvang toe. Het Genootschap overleefde de crisis door zich steeds nadrukkelijker te richten op de wetenschapsbevordering in het eigen gewest. Het ontwikkelde zich vanaf die tijd tot een provinciale wetenschappelijke instelling, waarin vooral geschiedenis een prominente discipline werd. Vanaf het midden van de negentiende eeuw zette voor het Genootschap een bloeiperiode in, die tot de Tweede Wereldoorlog zou duren. De verzamelingen werden uitgebreid, belangrijke publicaties zagen het levenslicht en het aantal leden nam toe.

Na de oorlog wisselden bezinning en beroering zich in het Genootschap af. Zorgen om het beheer en onderhoud van de collecties, het teruglopende ledental en de publicaties leidden tot een reorganisatie. Vanaf de jaren zeventig werden enkele grote projecten gerealiseerd, waaronder de totstandkoming van de Encyclopedie van Zeeland, de start van een monografieënreeks en van het tijdschrift Zeeland. Nog altijd legt het Genootschap het accent op het Zeeuwse belang. Het besef eigenaar te zijn van cultureel erfgoed van Zeeland motiveert velen om zich op vrijwillige basis voor het Genootschap in te zetten.

in: publicaties
tags: ,