Onderdanig en opstandig

desurbanisatie en de politieke verhoudingen op het platteland in Zeeland, 1750-1850

  • Uitgever: Uitgeverij Waanders, Universiteit Utrecht
  • Zwolle/Utrecht 2011

Eeuwenlang beheerste de stad in politiek opzicht het Zeeuwse platteland. Stedelingen bezaten de machtigste bestuursposities in de dorpen en het platteland was niet vertegenwoordigd in de provinciale regering. Welke gevolgen had de economische en demografische neergang van de steden in de achttiende eeuw op de politieke verhoudingen met het platteland?

De heerlijkheid Oosterland. Zeeuws Archief, coll. KZGW, ZI-II-1841.

Demonstratieve consumptie

Het platteland was voor de Zeeuwse stedeling lustoord en statussymbool tegelijk. Een deel van hen had er als ambachtsheer of -vrouw ook politieke belangen. Deze waren echter bijzaak. De Zeeuwse ambachtsheer was een stedelijke magistraat die zakelijk investeerde in conspicuous consumption. Evenals andere stedelijke bezittingen op het platteland, zoals grond en buitenplaatsen, waren heerlijkheden voor de regenten in de eerste plaats van belang als verhandelbaar kapitaal. Daarbij kwam een belangrijk statusaspect. De heerlijkheden waren een vorm van demonstratieve consumptie, waaraan de stedelijke elite zijn vooraanstaande sociale positie in de stad ontleende.

Plattelandselite

Het platteland schikte zich in zijn onderworpen rol. Het accepteerde het formele overwicht van de stad, vanuit de overtuiging dat consolidatie van de machtsverhoudingen in het belang was van het welvaren van het vaderland. Tegelijkertijd profiteerde het platteland van het feit dat de stedelijke ambachtsheren nauwelijks geïnteresseerd waren in het dagelijks bestuur van de dorpen. Dit lieten de heren veelal over aan leden van rijke boerenfamilies. Mede als gevolg van de bloei van de Zeeuwse landbouw ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw een plattelandselite van rijke boeren met veel lokale politieke macht. Vooral op Schouwen-Duiveland kwam een zelfbewuste plattelandselite tot ontwikkeling die een betrekkelijk autonoom bestuur op het platteland voerde. Deze elite overvleugelde zelfs de Zierikzeese elite, waar al in het midden van de achttiende eeuw een proces van economische en demografische neergang was ingezet. Zo’n onbetwiste positie was voor de Walcherse boeren niet weggelegd. Middelburg behield zijn unieke machtspositie, zelfs nadat ook deze stad na 1795 in verval raakte.

De plattelandselite bouwde zijn autonome positie tussen 1750 en 1850 uit. Ze bleek immuun voor alle politiek-constitutionele veranderingen in dit tijdvak. Terwijl de legitimatie van hun macht werd overgeheveld van de ambachtsheren naar de provinciale en nationale overheid, bleven de lokale bestuurders op hun post. Hun opdracht was al die tijd gegrond op dezelfde rationeel-functionele beginselen: het handhaven van orde en rust in de gemeenschap. Zij gaven daaraan echter wel hun eigen interpretatie. Als de hogere overheid naar de mening van de lokale bestuurders de rust in het dorp in gevaar bracht, negeerden zij de verordening of vertraagden zij de uitvoering van het beleid. Op die manier holden de lokale bestuurders de formele machtsstructuur uit en konden zij in aanzienlijke mate een eigen invulling geven aan het beleid.

Politiek zelfbewustzijn

De opkomst van een politieke elite op het platteland maakte deel uit van een veelomvattend proces: de ontwikkeling van een politiek (zelf)bewustzijn op het platteland. De plattelandsbewoner reflecteerde over zijn verhouding tot de samenleving en de gezagsrelaties waarvan hij deel uitmaakte. Als individu, gelovige en burger beoordeelde hij het handelen van de lokale bestuurders. Voor de een lag zijn politieke geweten in een orthodox-gereformeerde moraal, voor de ander in modern-democratische idealen, voor weer een ander in een conservatief vertoog. De verschillen lijken extreem: waar de een onderdanigheid aan door God gezonden ‘richters’ predikte, huldigde de ander het principe van volkssoevereiniteit. In de kern kwamen deze verschillende politieke bewustzijnsvormen echter overeen: burgers waren moreel gebonden aan het algemeen welzijn van het vaderland en het politiek handelen dat eruit voortvloeide, was uitsluitend op dat streven gericht.

De politieke emancipatie van het Zeeuwse platteland, waarvan in de periode 1750-1850 de eerste aanzetten zichtbaar waren, blijkt niet het gevolg te zijn van een wijkende stad, maar van een opbloeiend platteland, dat zich manifesteerde in de opkomst van politiek bewustzijn en een krachtige elite. Zeeland – in politiek opzicht de meest urbane provincie van Nederland – leert ons dat desurbanisatie en de opkomst van het platteland op politiek gebied twee processen waren die onafhankelijk van elkaar opkwamen, maar die elkaars uitkomsten wel in hoge mate hebben beïnvloed.

Lees hier het review artikel van prof. dr. Maarten Duijvendak over het project Balance between city and countryside, waarvan Onderdanig en opstandig deel uitmaakt.

in: publicaties
tags: