De textielindustrie

  • Verschenen in: Zeeland 1950-1965
    pagina: 159-173
  • Redactie: Jan P. Zwemer
  • Uitgever: Den Boer/De Ruiter
  • Vlissingen 2005

De textielnijverheid was in het begin van de jaren vijftig de op een na grootste werkgever in de Zeeuwse industrie. De sector concentreerde zich in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen, vooral rond Clinge, Sint Jansteen en Hulst. Terwijl deze bedrijfssector in de rest van Nederland tussen 1950 en 1965 ineenstortte, wist de textielindustrie zich in Zeeland nog goed te handhaven. Van de geografische ontsluiting en industriële expansie die de provincie in deze jaren kenmerkte, profiteerde de textielnijverheid nauwelijks. De textielfabrieken moesten het hoofd bieden aan de concurrentie van goedkope textiel uit andere landen. Waren de Zeeuws-Vlaamse textielbedrijven in staat alert en effectief te reageren op de opdoemende problemen?

Fabrikanten en arbeiders

De Zeeuws-Vlaamse textielindustrie was begin jaren vijftig nog betrekkelijk jong. Belgische en Franse textielfabrikanten hadden in de jaren dertig in Zeeuws-Vlaanderen nevenvestigingen opgericht om de beperkende maatregelen op de invoer van textiel in Nederland te ontlopen. Een op de drie Zeeuws-Vlaamse textielfabrieken was in de jaren vijftig nog steeds een filiaal van een Belgische of Franse onderneming. Tricotagefabrieken (gebreide bovenkleding, kousen en sokken) hadden de overhand. Daarnaast was er een geringer aantal tapijtweverijen en een nog kleiner aantal wollenstoffenfabrieken. De tricotageindustrie werkte in hoofdzaak met vrouwelijke arbeidskrachten. Een deel van hen kwam uit België en pendelde elke dag uit de grensstreek naar de omgeving van Hulst op en neer.

De arbeidsverhoudingen in de fabrieken werden gekenmerkt door een strikte hiërarchie. Maar het paternalistisch ondernemerschap van de textielfabrikant verloor aan geldingskracht als gevolg van modernere sociale structuren. Arbeiders kregen in de jaren vijftig en zestig via de vakbonden steeds meer invloed op het bedrijfsbeleid, onder meer via de ondernemingsraden. Bij de directeuren van de textielfabrieken stuitte dit op onbegrip en weerstand.

Grotere productiecapaciteit

De concurrentiepositie van de textielnijverheid kwam in de loop van de jaren vijftig onder grote druk te staan. Dit was een gevolg van het grote aanbod van goedkoop textiel uit het buitenland en de stijgende loonkosten in de Nederlandse textiel. Dit laatste was een gevolg van de geleide loonpolitiek die de centrale overheid voerde. De Zeeuws-Vlaamse textielfabrieken reageerden op deze ontwikkelingen met een uitbreiding van hun productieapparaat. Ze richtten nieuwe naamloze vennootschappen op om zich van extra kapitaal te kunnen voorzien. Daarmee verbeterden ze hun fabrieksgebouwen en machinepark. Voorts voerden ze het prestatieloon en het Taylorstelsel in om de productiviteit van de arbeiders te verhogen. Met nieuwe marketingstrategieën, waaronder de invoering van merknamen en reclame, poogden zij de markt te bewerken. Mi-Lock, het merk van de textielfabriek van Lockefeer, werd een begrip. De realisatie van een grotere productiecapaciteit bracht voor enige tijd soelaas. De werkelijke teloorgang van de Zeeuws-Vlaamse textielindustrie speelde zich na 1965 af.

in: publicaties
tags: